kapot
Mijn hele lichaam is geradbraakt. Er zit niets meer in mijn geest. Ik leef tussen ziekenhuis en telefoon. Iedere keer ik hem bezoek speur ik zijn gezicht af naar enige reactie. Hij lijkt in een diepe slaap. Dat geloof ik ook. Waarom zou ik de dokter geloven ? Nu en dan stokt zijn adem, een paar seconden, en klem ik mij vast aan de rand van het bed, nee, nu niet denk ik, nu niet, ik wil dit niet opnieuw meemaken.
Dan ademt hij terug, onrustig, onregelmatig, met geluiden die mij nu al vertrouwd zijn.
Ik weet niet of ik wacht op het leven dan wel op de dood. Maar dit schermergebied van stervende zijn, deze dagen, deze nachten, dit is verschrikkelijk.