Vroeger was je jonger oud
Ze heeft een eigenaardige logica. Wanneer men haar wast wordt ze als een kind : gedwee laat ze zich leiden, armen omhoog, het hoofd even naar rechts. Ze glundert, want ze ziet in de spiegel hoe ze blinkt.
Dan weer begint ze te poetsen alsof het haar levenswerk is : het huis moet proper, wat zouden de mensen toch wel denken. Ze schikt haar ongewassen kleren terug in de kast, alles moet zijn plaats hebben en een wasmand is wachten op iemand anders, want zoveel electronica kan ze niet de baas. Dus liever doen alsof er niets aan de hand is, misschien merkt niemand het.
Dan weer zegt ze met de bezorgdheid van een moeder : “Heb jij al gegeten ?”, zich niet herinnerend wanneer zij voor het laatst at.
“Hoe oud ben ik eigenlijk ?”, vraagt ze me. “Zo oud ?” zegt ze met kinderstem en zegt er onmiddellijk bij, al was het om zichzelf te sussen : vroeger waren de mensen vroeger oud. Nu ben je veel langer jong. Zij is jong, zij is oud.
Meestal begrijp ik er niets van. Soms doet ze mij lachen, soms maakt ze mij innerlijk razend kwaad.
Dementie, hoeveel vormen zijn er niet ?
Toen ik haar ’s avonds terug thuisbracht zei ze : ‘nu zijn we toch flink weg geweest hé ? Wat hebben we veel gedaan !” Het is acht uur en ze zoekt haar pyama. De lichtblauwe, die we zonder haar weten tussendoor moeten wassen. Ieder andere pyama wil ze niet.