als je ouders zorg nodig hebben
Velázquez, ‘An Old Woman cooking Eggs’, 1618. The National Gallery of Scotland, Edinburgh.
© National Galleries of Scotland. Photo Antonia Reeve, Edinburgh.
© National Galleries of Scotland. Photo Antonia Reeve, Edinburgh.
Ik behoor stilaan tot de generatie wiens ouders ‘oud’ worden. Minstens in pensioen en soms ook langzaamaan hulpbehoevend.
Als jongste uit een nest van vijf waren mijn ouders – bij wijze van spreken – al oud toen ik geboren werd. Nu mag “40 jaar zijn” voor het moederschap meestal iets als het beginnen van een nieuw leven met een nieuwe man zijn, in mijn moeders tijd was het gewoon een kwestie van de natuur. Dus zag ik mijn ouders al snel ouder worden én hulpbehoevend. Met alle zorgen vandien.
Vandaag herinnerde ik mij het eerste onderzoek van mijn moeder. We zagen hoe ze weggleed in haar geheugen, hoe vandaag en gisteren door elkaar liepen en jaren voor haar dagen waren of net omgekeerd. Ondertussen weet ik dat dementerende mensen wel degelijk weet hebben van hun ziekte. Misschien brengen ze het niet onder woorden, maar ze voelen – als kinderen ? – intuïtief aan dat er iets mis is, en willen hebben prachtige strategieën om het probleem te maskeren.
Zo vroeg de arts mijn moeder welk jaar we waren. Ik dacht nog dat het om een introductievraag ging, het soort vragen waar iedereen goed op scoort en je op je gemak moet stellen. Mijn moeder moet evenzo gedacht hebben, want ze antwoordde gezwind 1302.
(Ze had haar jonge jaren in Kortrijk doorgebracht, ja … ).
Een van de volgende vragen van de arts was om het woord ‘dorp’ omgekeerd te spellen. Aanvankelijk vond ik het een rare vraag. Er waren toch heel wat mensen die niet konden stellen maar geen zwijmpje van dementie vertoonden ? Anderzijds wist ik dat een dergelijk woord ‘peanuts’ zou zijn voor mijn moeder. Ze las alle dagen de krant (deed ze de laatste jaren alsof ?) en volgde het nieuws en ondertitelde series.
Opnieuw keek ze zelfzeker voor zich uit en lachtte vervolgens de dokter in het gezicht.
“Wat een idiote vraag,” zei ze. “Waarom zou iemand omgekeerd moeten kunnen spellen, dat brengt toch niets op ?”
“Geef me maar een andere vraag”, zei ze zelfzeker alsof het om een quiz ging.
Ik vond haar redenering van intelligentie getuigen.
Intelligent in het maskeren. Want ze kon het inderdaad niet. Toen het onderzoek afgelopen was slonk alle zelfzekerheid en liep ze weer schuifelend in de gang. Ze had moeite om met haar jas en handtas en leek in de war.
“Ik kon het niet Kaatje”, zei ze, als een kind dat gezakt was voor een test.
“Ik vind dat je het heel goed gedaan hebt“, zei ik, “ik zou het niet beter kunnen“, loog ik.
Het was het begin van een lange weg, van steeds meer dwalen in gedachten en herinneringen.
Dit ontroert me erg. Erg mooi en zeer waarheidsgetrouw … Het doet pijn om iemand waarvan je houdt zo te zien dwalen.